Hoe ziet het ontwerp voor de platformwerkersrichtlijn er nu uit?
Ten eerste zijn er geen indicatoren en drempels meer om de arbeidsstatus van platformwerkers in de hele EU te bepalen. In plaats daarvan is er een verplichting voor de lidstaten om een weerlegbaar juridisch vermoeden van werkgelegenheid in de platformeconomie vast te stellen, en de eis dat een dergelijke wet gebaseerd moet zijn op “feiten die controle en sturing aantonen op grond van de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of praktijk in de lidstaten en rekening houdend met de jurisprudentie van het EU Hof van Justitie”.
Door deze wijzigingen in de inleiding van zijn tekst toe te lichten, maakt het Belgische voorzitterschap duidelijk wat dit betekent: “Als gevolg hiervan zijn er geen geharmoniseerde voorwaarden voor het activeren van het vermoeden van wet in de tekst van de richtlijn. Voor de lidstaten moet worden bepaald welke feiten, die wijzen op controle en instructies, aanwezig moeten zijn om het rechtsvermoeden (van werkgelegenheid – red.) te wekken.”
Dit betekent dat het platformwerkersbeleid slechts sturing geeft. Vanwege de aanhoudende interne meningsverschillen tussen de EU-staten schetst het slechts een raamwerk voor de manier waarop de arbeidsstatus moet worden bepaald. Er wordt niet gespecificeerd hoe deze inhoud eruit moet zien. Oorspronkelijk was het de bedoeling van de Europese Commissie om de arbeidsnormen in de platformeconomie in de hele Europese Unie te harmoniseren. Deze richtlijn doet geen recht aan dit voornemen. De tevedenheid bij de platformen, die een keiharde lobby voerden, zal groot zijn, bij de Europese vakbonden zal die tevredenheid aanzienlijk minder zijn.
Als de Raad en het Parlement de ‘richtlijn-Light’ op 14 februari ratificeren, zullen er meer dan alleen maar negatieve dingen zijn voor de voorstanders van de rechten van gig-arbeiders. Verschillende EU-media herinneren eraan “dat de zaken veel erger hadden kunnen zijn. Als het voorstel van de Raad voor een niet-vermoeden van een arbeidsstatus vorige week tijdens de onderhandelingen door het Parlement was aangenomen, had het de lat zo hoog kunnen leggen voor het activeren van de arbeidsstatus dat het de jurisprudentie zou hebben ondermijnd die in honderden rechtszaken in heel Europa is vastgelegd.” Dit omdat deze procedures hebben vastgesteld dat deze gig-werknemers werknemers zijn. Er bestond een reëel risico op een wet die de arbeidsrechten van platformwerkers actief in gevaar had kunnen brengen. Dit werd vermeden.
Ten tweede omvat de nieuwe tekst – net als eerdere teksten – een omkering van de bewijslast, zodat het in alle 27 lidstaten aan het platform is om de zaak voor de rechter te brengen als bijvoorbeeld een arbeidsinspectie constateert dat een groep platformwerkers eigenlijk werknemers zijn. Dit is belangrijk omdat er bijvoorbeeld in België, waar momenteel sprake is van een vermoeden van werkgelegenheid maar geen omkering van de bewijslast, geen mechanisme bestaat om de platforms ter verantwoording te roepen zonder dat de overheid en/of de vakbonden daarvoor actie moeten ondernemen. een langdurig juridisch traject.
In de derde plaats, en dat is heel belangrijk, blijft de tekst over algoritmisch beheer, waarover onder het Spaanse voorzitterschap overeenstemming is bereikt, intact. Werknemers en vakbondsvertegenwoordigers hebben het recht om te weten welke geautomatiseerde systemen worden gebruikt, welke informatie over platformwerkers wordt verzameld en hoe beslissingen met betrekking tot hun werk worden genomen, inclusief de evaluatie van hun prestaties. Deze nieuwe algoritmische rechten zijn, althans in theorie, toegankelijk ongeacht de arbeidsstatus. Dit betekent een aanzienlijke vooruitgang voor alle platformwerkers.
Het grote nadeel van de overeenkomst is dat de regeringen van lidstaten waarvan de regeringen vijandig staan tegenover het verzekeren van de rechten van werknemers in de platformeconomie nu behoorlijk wat speelruimte hebben bij het bepalen van het vermoeden van werkgelegenheid.
Er worden echter enkele beperkingen aan deze regeringen gesteld: de Europese Commissie zal de invoering onderzoeken van het vermoeden van werkgelegenheid van elk land en een wet die te ver van de norm afwijkt in het licht van de realiteit van de arbeidsrelatie (zoals in deze richtlijn vastgesteld) kan juridisch ongeldig worden verklaard door het Hof van Justitie. Het is echter niet duidelijk of deze beperkingen voldoende zouden zijn om een regering in toom te houden die vastbesloten is Uber-vriendelijke wetten te ontwikkelen.
- Compromis: EU-landen mogen hun eigen werkgelegenheidseisen stellen. Redactiefoto.