Prestatievergelijking van ACM toont kleine verschillen tussen stadsvervoerders drie grootste gemeenten
De drie gemeentelijke vervoersbedrijven in de steden Amsterdam (GVB), Rotterdam (RET) en Den Haag (HTM) laten kleine verschillen zien in hun prestaties over 2022, onder andere op het gebied van kostenefficiëntie en kwaliteit. Dat blijkt uit een analyse van de prestaties van de OV-bedrijven, uitgevoerd door de Autoriteit Consument & Markt (ACM).
Waarom doet de ACM deze vergelijking? De drie grote stadsvervoerders rijden met een onderhands gegunde concessie (de vergunning van de gemeentes voor het uitvoeren van het openbaar vervoer). Zij hoeven niet te concurreren met anderen om deze concessies te mogen rijden. In de Wet personenvervoer 2000 is opgenomen dat de ACM een prestatievergelijking uitvoert, om de stadsvervoerders te stimuleren om de kwaliteit van hun dienstverlening te verbeteren.
Om te komen tot een goede prestatievergelijking wordt gekeken naar de aspecten kostenefficiëntie en doelmatigheid van de vervoersbedrijven GVB, RET en HTM. Daarnaast worden ook de prestaties op het gebied van kwaliteit van de uitvoering en duurzaamheid in kaart gebracht. Daarbij zijn in samenwerking met de stadsvervoerders indicatoren vastgesteld om de vervoersbedrijven goed te kunnen vergelijken, ondanks hun verschillende organisaties, verschil in de verhouding tussen bus, tram en metro, en verschillende serviceconcepten.
Uit de vergelijking blijkt dat de RET met 11,75 euro de minste kosten per dienstregelingskilometer maakt. HTM maakt met 11,83 per dienstregelingskilometer vergelijkbare kosten als RET, maar krijgt meer subsidie. Het GVB maakt met 14,36 euro de meeste kosten per dienstregelingskilometer, maar krijgt van de drie vervoersbedrijven de minste subsidie. Ten opzichte van de HTM weten de RET en de GVB te profiteren van de hogere bezettingsgraden uit de metronetwerken waarover de twee organisaties beschikken.
De drie gemeentelijke vervoersbedrijven laten op het gebied van punctualiteit allen hoge percentages zien. GVB en RET realiseren in het busvervoer beide een punctualiteit van rond de 90 procent. Bij HTM komt de punctualiteit daar uit rond de 85 procent. Voor de tram ligt de punctualiteit voor alle vervoerders rond de 91 procent. Alle vervoerders hebben er vanwege tekorten aan personeel en materieel voor gekozen te focussen op het uitvoeren van de geplande dienstregeling, in plaats van zoveel mogelijk te rijden.
Voor het bepalen van de prestaties wordt er verder gekeken naar ervaren kwaliteit, waarbij onderwerpen als comfort, gemak en veiligheid getoetst worden bij reizigers. De klanttevredenheid toont bij de drie organisaties een vergelijkbaar beeld. De HTM scoort op alle onderwerpen het hoogst en heeft de minste klachten en calamiteiten. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de klanttevredenheid zich op een hoog niveau begeeft voor de drie organisaties.
De drie bedrijven moeten door nieuwe Europese richtlijnen vanaf 2025 ook uitvoeriger gaan rapporteren over hun (milieu)impact. Daar is in deze vergelijking ook naar gekeken. De HTM heeft van de drie bedrijven de laagste CO2-uitstoot, onder andere vanwege de inzet van bussen die rijden op aardgas. GVB volgt na de HTM in de CO2-uitstoot en heeft van de drie bedrijven de meeste emissievrije bussen. In de totale reductie van CO2-uitstoot heeft de RET nog de grootste opgave.
- Prestatievergelijking van ACM toont kleine verschillen tussen stadsvervoerders drie grootste gemeenten. De HTM scoort op kwaliteit bijzonder goed. Redactiefoto.